Voor tweedehands boeken

Ook van deze schrijvers

Raban Internet Antiquariaat

Klik hier !

Dagboeken

Nadat Sacha meteen na twaalven gebeld had, ging tegen enen nogmaals de telefoon:
Jan Kal, om ons een goed '78 te wensen.
Zo werd hij het eerste niet-familielid dat ik in het nieuwe jaar gesproken heb.
Maar ik noteer het nog onder het oude jaar.
Dagboeken lopen van opstaan tot naar bed gaan.
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1977-1985, blz. 101, 31-12-1977)

 

Waarom verspil ik mijn energie aan dit vervloekte dagboek?
Ik stop ermee. Ik haat het. Ik ga naar buiten om in de mist te wandelen.
(W.N.P. Barbellion, Dagboek van een teleurgesteld man, 26-12-1916, blz. 293)

 

Dagboek schrijven is fotograferen met potlood...
(Wim Kan, De dagboeken van Wim Kan 1968 - 1983, 23-12-1973, blz. 116)

 

Het publiceren van een dagboek is als varen onder een valse vlag.
Niet zozeer omdat de schrijvers van dagboeken vaak liegen dat ze barsten
- dat is geen enkel probleem: de beste boeken uit de wereldliteratuur bestaan uit leugens, uit fictie -
maar omdat hun leugens worden gepresenteerd alsof ze de zuivere waarheid zijn.
(Onno Blom, Trouw, 03-07-1999)

 

Een dagboek is een boek van niet verzonden brieven.
Het persoonlijk verslag, dat eigenlijk een roep om contact is,
maar waar toch geen antwoord op verwacht wordt.
(Hugo Raes, Trapezewerk in het luchtledige, blz. 48)

 

Ik houd niet van dagboeken. Gezeur van mensen over:
Met wie zij die dag hebben gegeten, gesproken en gelanterfant, gebakkeleid en geneukt.
Wie zij die dag hebben ontmoet, geschreven, gebeld, beledigd, geliefd en getreiterd.
Wat zij die dag hebben gegeten, gedronken, gelezen, gezien, gehoord, gelogen en met hun piemel gedaan.
Waar zij die dag hebben gegeten, gedronken, gewauweld, gepierewaaid en gekotst.
Hoe zij die dag zichzelf, God, zichzelf in God, God in zichzelf,
het zijn in het wezen en het hier in het ginder hebben ontdekt.
Zelfmiddelpuntig gezwets waar de honden geen brood van lusten.
(Bergman, De tijd te lijf, blz. 152)

Ik val terug op dit dagboek precies zoals een of andere arme donder naar de fles grijpt.
(W.N.P. Barbellion, Dagboek van een teleurgesteld man, 19-11-1914, blz. 168)

 

Het meest intieme en uitgebreide dagboek kan elke dag slechts een betrekkelijk geringe neerslag geven
van het bijna onbegrensde aantal dingen dat door het bewustzijn stroomt.
Hoe oplettend en bedreven een dagboekschrijver ook is,
een massa dingen ontsnapt hem en hoe het ook zij,
her-innering is niet hetzelfde als her-schepping…
(W.N.P. Barbellion, Dagboek van een teleurgesteld man, 06-08-1915, blz. 228)

 

In dit dagboek is mijn pen een fijne naald die een grafiek tekent van mijn temperament in zijn dagelijkse schommelingen:
somberheid wordt gevolgd door blijheid, een juichstemming door een depressie,
een jammerklacht door een jolige bui, eigenliefde door walging.
Hier heb je al mijn gedachten en meningen, altijd onverantwoordelijk en vaak tegenstrijdig of elkaar uitsluitend,
al mijn stemmingen en waanideeën, al die verschillende manieren waarop deze lillende massa die ik ben op zijn omgeving reageert.
(W.N.P. Barbellion, Dagboek van een teleurgesteld man, 11-03-1917, blz. 311/312)

 

Dagboeken hebben voor lezers daarentegen het voordeel dat je niet hoeft te onthouden wat erin staat.
Al jaren ligt het dikke dagboek van Frederik van Eeden naast mijn bed.
Als ik 's nachts wakker word en de slaap niet meer kan vatten, lees ik er een stukje in.
Ik kan het opslaan waar ik wil, ik hoef de draad niet vast te houden,
want er is geen draad, zoals in alle echte dagboeken.
(W.F. Hermans, Malle Hugo, blz. 25)

 

Een dagboek schrijven, dat je ook publiceert, is voor mij zoiets als mensen bij je thuis ontvangen.
Natuurlijk mag er best over substantiële onderwerpen gesproken worden - graag zelfs -
maar zo nu en dan moet er ook eens even over koetjes en kalfjes worden gepraat.
Van veel gesprekken zijn het trouwens vaak de koetjes en kalfjes die je het langst bijblijven.
(C. Buddingh', Dagboeknotities, Tirade 137, mei 1968, blz. 287)

 

Wat schrijf je banale dingen op in een dagboek.
Je moet wel, het is een vorm van leven,
van platvloers dagelijks denken.
(Hans Warren, Geheim dagboek 1996-1998, blz.62, 03-06-1996)

 

Woorden schieten sneller in mijn hoofd dan dat ze op papier terechtkomen.
Het dagboek dat ik 'denk' is veel uitgebreider dan het dagboek dat ik schrijf.
Vanwaar die censuur? En wat is die censuur?
(Kristien Hemmerechts, Een jaar als (g)een ander, 05-02-2001)

 

Het is niet zo dat mijn dagboek de gebeurtenissen begeleidt,
maar andersom.
(Frida Vogels, Dagboek 1954-1957, blz. 215, 24-10-1956)

 

Een hiaat van een jaar in mijn dagboeken is standaard,
twee jaar is niets bijzonders en stoppen een voortdurende dreiging.
Opnieuw beginnen ook, trouwens.
In dagboeken bijhouden zit hetzelfde remmende mechanisme als trachten te stoppen met drinken.
(L.H. Wiener, Eindelijk volstrekt alleen, bl. 258)

 

Dagboeken zijn de logboeken van een leven.
Het is niet noodzakelijk om ze bij te houden,
want het schip vaart toch wel door,
zoals een leven zich vanzelf verder ontrolt,
in de mist der mensen,
maar alleen in het logboek kunnen de daadwerkelijke voortgang van het schip,
de koers die het gevaren heeft,
of de mate waarin het door de stroom is weggezet,
de bestemmingen die het heeft aangedaan
en de conditie waarin de uitrusting zich bevindt,
worden vastgelegd.
(L.H. Wiener, Shanghai Massage, blz. 7)

 

Het dagboek is vormeloos,
het heeft geen andere verbintenis dan het schrijvende ik,
geen andere tijd dan de chronologische,
geen andere betekenis ook, geen dubbele zin.
(Connie Palmen, Logboek van een onbarmhartig jaar, blz. 34)

 

Misschien is dat de zin van een dagboek:
materiaal verzamelen waarvoor je je later kunt schamen.
(J.J. Voskuil, Bijna een man. Dagboeken 1939-1955, 12-09-1951, blz. 292)


Dammen

Op Damplein 1 - er was geen nummer 3 of 5, wel waren er aan de overzijde enkele even nummers - woonde mijn grootvader.
Aangezien hij slechts een passie kende, het Damspel, vond ik het logisch dat hij op Damplein 1 woonde.
De wereld was overzichtelijk en wel geordend.
(Maarten t Hart, De steile helling, blz. 26)

 

Twee dammers in een kotter
(een Amster- en een Rotter-)
die klaagden: bij zo'n hoge zee
valt dammen eigenlijk niet méé;
't gaat aan de wàl veel vlotter!

(Koos Versteeg, Zes, De lichte muze, blz. 62)

Debat

Ongelovigen moeten nooit debatteren met gelovigen.
Het zal altijd ontaarden in een oeverloos debat.
Het is alsof een hockeyelftal speelt tegen een voetbalelftal, waarbij beiden vasthouden aan de eigen spelregels:
de ene partij schopt tegen de bal, de andere slaat ertegen met een stok
- en over de grootte van de bal zullen ze tot in lengte van dagen van mening verschillen.
(Wim Kan, Soms denk ik wel eens bij mezelf..., blz. 22)

 

'Een overtuigend betoog is gebaseerd op een goed gestructureerd verhaal,
enkele kwinkslagen en stekeligheden, heldere en korte zinnen, een goed gedoseerd gebruik van metaforen en citaten,
een goede lichaamstaal en vooral sterke argumenten.'
Dit is een gepikt advies. Van Frits Bolkestein die deze regel lanceerde op het congres van het blad Onze Taal.
(Paul Witteman, Het debat, Vara TV magazine, nr.47.1997)

 

Als wrok de overhand heeft bij het debatteren, ontstaat blind oordeel.
(Erasmus, Geciteerd door A. v.d. Glind, Erasmus, Europeaan, humanist, christen, blz. 19)

 

Jean de Boisson heeft geschreven:
Een debat is een veelal verhit gesprek, waarbij twee mensen tegen elkaar praten en naar zichzelf luisteren.
(Dr. Marc Galle, Voor wie haar soms geweld aandoet, Deel 3, blz. 39)

December

Steeds meer uren trekken zich terug
in duisternis, schuw en bang.

de dagen zijn koud en hard
als brood uit het vriesvak,
alles gaat traag, alles duurt lang,

tot de langste nacht, de kortste dag

bijna onmerkbaar
bevriest een jaar.

(Leendert Witvliet, December, uit: Apen kijken)

 

Ik haat deze knusse maand van schijnverbroedering en pseudo-religie.
(A.L. Snijders, Heimelijke vreugde 2, blz. 197)

Deeltijdwerk

Van het werkgelegenheidsplan dat er uiteindelijk kwam,
en dat bestond uit het creëren van een groot aantal deeltijdbanen, waren we niet echt kapot.
Ik moet ook eerlijk zeggen dat ik deeltijdbanen altijd heb gezien
als een mogelijkheid voor de mensen met de betere inkomens.
Er is immers een groot aantal mensen, dat een dubbel inkomen nodig heeft
om een beetje mee te kunnen doen in deze maatschappij.
Er werd in die jaren wat al te makkelijk gesproken over het delen van arbeid.
(Herman Bode over Joop den Uyl als minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid
in Herinneringen aan Joop den Uyl, samengesteld door Marja Wagenaar, blz. 64-65)

 

Het nadeel van deeltijdarbeid is natuurlijk wél,
dat één verloren arbeidsplaats dan twee werklozen oplevert.
(Alexander Pola, Nou èn...? Handleiding voor optimisten, blz. 24)

Dekens

Op het matras lag een molton, schoon zo te zien, een kussen en twee geblokte dekens.
Thuis hadden ze ook dekens.
Ingestopt worden was beter dan dat iemand alleen maar je dekbed rechttrok.
Haar moeder stopte haar vroeger altijd heel stijf in.
Dana maakte er soms een spelletje van:
het was de kunst de hele nacht stil te blijven liggen
en 's ochtends zonder lakens en dekens los te trekken uit bed te glippen,
als een brief uit een envelop die niet was dichtgelikt.
(Vonne van der Meer, Eilandgasten, blz. 15)


Dementie

Ik hoor u 's avonds aan de muren vragen
of gij de vensters wel hebt toegesloten.
Gij kunt de mist niet uit uw hersens jagen.
Uw lied is uit, gij kreunt de laatste noten.
(Willem Elsschot, moeder (fragm.), Facetten der Nederlandse poëzie, blz. 7)

 

Zulke dingen herinnerde opa zich heel goed.
Een keer of dertig per dag desnoods.
(Koos van Zomeren, Sneeuw van Hem, blz. 114)

 

Hoe mijn moeder rook weet ik niet meer.
Misschien brengt de dementie haar geur straks terug.
Dementie doet dat.
Lang geleden zoek gewaaide geuren terughalen door scheuren in het geheugen.
(Bernard Dewulf, Kleine dagen, blz. 27)

Democratie

Nederlanders zijn dol op democratie, maar ze moeten er niet een straatje voor om hoeven lopen.
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1967-1972, blz. 181)

 

De meeste Hollanders willen wel graag een democratie,
maar dan moet ze net zo statisch zijn als een dictatuur.
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1967-1972, blz. 251)

 

Democraat: iemand die vooral tegen die dictaturen is, waaraan hij niets kan verdienen.
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1967-1972, blz. 260)

 

Zelfs de democraten zijn niet bij machte mij aan de democratie te doen twijfelen.
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1967-1972, blz. 309)

Wat iedere democratie eigenlijk nodig heeft, is om de tien, twaalf jaar een paar weekjes dictatuur.
Net lang genoeg om iedereen weer duidelijk te maken wat een gigantische bofkonten we in wezen waren.
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1967-1972, blz. 511)

 

Het beslissen by meerderheid van stemmen is 't recht van de sterkste in der minne.
Het beduidt: áls we vochten zouden wij winnen... laat ons 't vechten overslaan.
Dit stelsel leidt dus niet zozeer tot waarheid als tot rust.
(Multatuli, Ideeën, eerste bundel, idee 7 (ged.), blz. 9)

 

Het verschil tussen een Democratie en een Dictatuur is
dat je in een Democratie eerst stemt en daarna de bevelen moet slikken;
in een Dictatuur hoef je je tijd niet te verdoen met stemmen.
(Charles Bukowski, Politiek is zoiets als een kat in z'n reet proberen te naaien,
in Verhalen van alledaagse waanzin,blz. 176)

 

Democratie is de wil van het volk.
Elke morgen lees ik stomverbaasd in de krant wat ik nou weer wil.
(Wim Kan, Soms denk ik wel eens bij mezelf..., blz. 29)

Dat is pas demokratie
Eerst stemmen of de meeste stemmen wel zullen gelden.
(Koot & Bie, Het groot bescheurboek, blz. 23, 1975)

 

Men beschouwt de democratie als het hoogste goed,
omdat men liever omver wordt geluld dan geslagen.
(Chiem van Houweninge in Alexander Pola, Mengvoer)

 

Een democratie functioneert pas goed als die omschreven kan worden als
'het recht van de sterkste argumenten'.
(Alexander Pola, Mengvoer)

 

Ik ben een democraat in hart en nieren, alleen mijn hoofd kan er niet bij.
(Rients Dijkstra, Tekort geschoten, aangehaald in Gerd de Ley,
Aforistisch bestek 1944-1974, blz. 115)

 

Als oprecht democraat eerbiedig ik iedere mening;
het is immers het goed recht van mijn buurman om altijd ongelijk te hebben.
(Jan Greshoff, Nachtschade blz. 33, aangehaald in Gerd de Ley, Aforistisch bestek 1944-1974, blz. 120)

 

Democratie dwingt het volk vrij te zijn.
(Eric van der Steen , Alfabêtises , blz. 11)

 

Democratie en welvaart zijn een haast onoverwinnelijk duo,
maar de welvaart houdt eerder de democratie op de been dan de democratie de welvaart.
(Gerrit Komrij, De buitenkant, blz. 31)

In principe heeft iedere Nederlander gelijk.
Daar op dit beginsel geen staatkundig functionerende samenleving te bouwen is,
heeft de Nederlander schoorvoetend en met de grootste tegenzin
enkele van zijn voorrechten aan de regering in Den Haag afgestaan.
Hij deed dit uit noodzaak, niet uit vrije beweging.
Nog tot 1791 kon iedere stad elke regeringsbeslissing tegenhouden,
want het bezat zijn eigen veto en als één zo'n stem ertegen was,
dan ging het besluit niet door.
(Godfried Bomans, Van de hak op de tak, blz. 28/29,
Wat is een Nederlander, Causerie, gehouden voor Duitse studenten in
München)

 

In ons democratisch stelsel blijkt de meerderheid vaak een minderheidsstandpunt te hebben.
(Alexander Pola, Nou èn...? Handleiding voor optimisten, blz. 77)

 

Democratie verdeelt een vermogen in kleingeld.
(Bertus Aafjes, de fazant op de klokketoren, blz. 8, De kunst van het reizen)

 

'M'n jongen', zei hij, 'wacht je voor
de wolf in schaapsvacht,' waarmee hij
zowel bedoelde roomse meisjes als
de democratisering.

(Anton Korteweg, Opa (fragm),
in Hand in hand in hand, samenst. Ernst van Altena)

 

Een democraat is niet iemand die vindt dat iedereen dezelfde rechten moet hebben omdat we allemaal gelijk zijn,
maar dat iedereen dezelfde rechten moet hebben omdat we allemaal ongelijk zijn.
(C. Buddingh', Een mooie tijd om later te worden, blz. 13, 20-04-1975)

 

Democratie valt heusch wel mee,
Het volk is met den schijn tevreê.
(Cornelis Veth, geciteerd in VN, 13-09-1980)

 

Het is overigens een mooi ding in de democratie,
dat de overheid een particuliere instantie subsidieert
teneinde door haar uitgescholden te worden.
(M. van der Goes van Naters, Met en tegen de tijd. Herinneringen, blz. 132)

 

Wanneer de democratie te gronde gaat is het niet aan haar fouten,
doch aan haar hoogste deugd:
haar onvoorwaardelijke eerbied voor de mens.
Wie weigert te doden, wordt gedood.
(J. Greshoff, Nachtschade, blz. 128)

 

Democratie is een staatsvorm waarbij een hele kleine minderheid,
namelijk een regering,
dingen kan doen die driekwart van de bevolking knettergek vindt.
(Herman de Coninck ,De flaptekstlezer, blz., 117)

 

Dat is ook wat er fundamenteel mis is met de democratie.
Die was niet bedoeld om iedereen even dom te maken.
Democratie is juist ontworpen in de hoop dat als iedereen gelijke kansen zou krijgen,
iedereen ook bijna even slim zou kunnen worden.
(Herman de Coninck, De flaptekstlezer, blz. 209)

Een van de grote verworvenheden van het communisme is het niet-vals zingen door kinderen.
Een democratisch land herken je zo: vraag aan een willekeurig kind op straat iets voor je te zingen.
Als het vals zingt, weet je het: je bent in een democratie beland.
(Rogi Wieg, Liefde is een zwaar beroep, blz. 36)

De minderheid is de grootste helft.
(Jacob Israël de Haan, Besliste volzinnen, blz. 16)

Democratie is het hoogste kapitaal uitbetaald in de kleinste munt.
(Bertus Aafjes, Zeventig aforismen, nr. 49)

 

Democratie is de samenwerking
van mensen die elkaar bestrijden.
(Gaston Durnez, dagboek van een verwonde(rde), blz. 13)

 

Democratieën hebben niet het eeuwige leven,
want een democratis is nu eenmaal niet iets wat oergevoelens in mensen oproept.
Wel de strijd voor democratie, maar niet de democratie zelf.
Te veel verschillende gezichten, te veel nuances, te veel keuzes.
Democratie leidt tot klagen.
(Nicolien Mizee, Allesverpletterende, blz. 336)

Democratie biedt geen garantie te-
gen onrecht, democratie kan zelfs een
manier zijn om onrecht te organiseren.
Democratie is het statuut van een ver-
eniging. Deze vereniging kan hardhan-
dig omspringen met haar leden. Te-
genover niet-leden kan zij een misdadi-
ge vereniging zijn.
(Koos van Zomeren, Winter, blz. 48)

 

De democratie, die een te fraai beeld heeft van de mens
en zich er niet van bewust is dat hij zich voortdurend moet verdedigen
tegen kwade krachten, heft uiteindelijk zichzelf op.
(Willem van Toorn, Zolang deze heuvel van aarde is, blz. 13)

Demonstreren

Demonstreren is zout in de wonden van de wereld strooien, zegt zij, meer kun je niet doen.
(Freek de Jonge, Neerlands bloed, in: Het beste uit rainbow, blz. 60)


Denken

'Sommige tijdperken gaan op en andere gaan neer,' legde de spreker uit. 'Deze gaat neer.
Het zijn duistere tijden vol onwetendheid.
De domheid is zó groot, dat men meent de wereld door denken te kunnen verklaren.
Al denkende heeft men goed en kwaad en oorlog en vrede en bromfietsen en politiek uitgevonden.
Het is héél treurig!'
'Wat is héél treurig?' vroeg de burgemeester verontrust.
'Het denken,' herhaalde Lemuriël. 'Het denken kan ons alleen maar tot narigheid brengen.
Ik wil wedden, dat men in deze tijd de kinderen zelfs naar scholen stuurt,
waar ze in plaats van leven het rekenen leren!'
(M. Toonder, Hm, blz. 25 - De Atlantiër)

 

'En welke dag is het vandaag?' hield Tom Poes aan.
'Het is zaterdag geworden', zie Sickbock kort.
'Scheert u weg. Ik kan hier geen kreupeldenkers gebruiken!'
(Marten Toonder, Tom Poes en de Bommellegende, in "Als u begrijpt wat ik bedoel", de taal van Marten Toonder, blz. 65)

 

Met mensen die nooit denken, is het moeilijk méédenken.
(Alexander Pola, Nou èn...? Handleiding voor optimisten, blz. 56)

 

Elkaar de hersens inslaan, is de meest afdoende manier om ieder denken te voorkomen.
(Alexander Pola, Nou èn...? Handleiding voor optimisten, blz. 72)

 

Denken is nooit onpersoonlijk.
Hoe abstract het ook kan worden,
het denken begint als een poging om een persoonlijk probleem op te lossen.
(Connie Palmen, I.M., blz. 56)

 

'Zodra je een paradox tegenkomt moet het denken meestal nog beginnen,'
zeg ik weleens tegen Ischa.
'Denken doe je toch om een toestand van verscheurdheid op te heffen,
om een oplossing te vinden voor het conflict dat je iets wel en niet wilt.
(Connie Palmen, I.M., blz. 191/192)

 

Denken is nooit actie, voorwaarts, er op los,
zoals mensen denken die niet weten wat denken is;
het heeft niet de aard van de lianenkappende woudloper,
maar eerder die van iemand die zich ontspannen in een warm bad laat glijden.
(Harry Mulisch, De ontdekking van de hemel, blz. 26)

 

't Is ook een merkwaardige sympathie dat, als de mens lijdt of diep nadenkt,
ook het voorhoofd mee wil doen en de gedaante tracht aan te nemen van hersenoppervlak.
(Belcampo, Al zijn fantasieën, blz. 429, De derde dag)

 

Denken is de zekerste manier om de tijd te doden.
(Koos van Zomeren, Een deur in oktober, blz. 116)

 

Men maakt geen vijanden door wàt men denkt, doch doordàt men denkt.
(J. Greshoff, Nachtschade, blz. 145)

 

Napraten kan een ieder, nadenken slechts een enkele.
(J. Greshoff, Nachtschade, blz. 151)

 

Ik ben ervan overtuigd tegen die tijd over vrijwel alle bovengenoemde onderwerpen
weer anders te denken dan vandaag
(dat maakt voor mij 'denken' zo boeiend en de moeite waard;
wie steeds hetzelfde denkt, hoeft eigenlijk niet meer te denken).
(Wim Kan, Brieven van Wim Kan, blz. 67)

 

Het denken vernietigt de denker.
(A.L. Snijders, Vijf Bijlen, blz. 221)

 

Enkel schrijvend heb ik de indruk dat ik werkelijk denk.
Dat herinnert me aan een uitspraak van Musil -
en ik moet hier citeren uit het hoofd:
'Mijn gedachten moeten werken; ze krijgen hun werking niet cadeau.'
(Leonard Nolens, Dagboek van een dichter, 27-12-1979, blz. 8)

 

Het denken is een aaneenschakeling van seconden waarin het denken zichzelf betrapt,
is een keten van breuken.
Denken is het vastleggen van denken.
(Leonard Nolens, Dagboek van een dichter, 04-01-1980, blz. 12)

 

De meeste mensen weten niet dát ze denken en wát ze denken.
In ieder hoofd zit een boeiende gedachtenwereld gevangen,
ontrolt zich een eindeloze spoel van denkdraden,
een film vol bizarre verbanden en gedachtesprongen.
Maar het weven daarvan begint bij het weten,
het weten begint bij het expliciete formuleren.
Pas dan kan men spreken van een gecontroleerd en controleerbaar denken.
(Leonard Nolens, Dagboek van een dichter, 07-01-1980, blz. 16)

 

Ik zie uit naar beter weer.
Als ik vanaf een bankje naar de zee kijk, dan denk ik niet.
Niet-denken is de beste staat van zijn in het alledaagse.
(Alfred Birney, Niemand bleef. Dagboek van Meneer B. 2005-2011, blz. 73, 310-03-2006)

 

Om ongestoord en vrijmoedig te kunnen denken
moet je slenteren, dwalen, lanterfanten.
(Adriaan Morriën, Ik heb nu weer de tijd, blz. 107)

Depressief

Een depressie is niets. Je bent niets.
Niets in een Niemandsland.
Een Niemandsland is een wereld waarin niets er meer toe doet.
En daarin valt niet te leven.
(Gebrand Bakker, Knecht, alleen, blz. 16)

 

Ik ben de laatste week ver van mezelf afgedwaald.
Pas toen ik vrijdagavond model stond in de waag
en geen enkele interesse had voor de schetsen van Paul J.
besefte ik dat dit sterk aan depressie deed denken:
geen enkel gevoel bij alles wat anders vreugde biedt.
Een gevoel van grote lusteloosheid
en tegelijkertijd permanente paniek om kleinigheden.
(Nicolien Mizee, Een licht bewoond eiland, 01-05-2000, blz. 231)

Deugd

Deugd is geen eigenschap doch een masker.
(J. Greshoff, Nachtschade, blz. 118)

Dichters

Een dichter is een letterkundige die te jong, te lui of te dom is romans te schrijven
(Theo Kars, Aantekeningen, Maatstaf, Febr./maart 1974, blz. 27)

God houdt zeker daarom zoveel van de dichters,
omdat Hij weet wat scheppen is.
(Pieter van der Meer de Walcheren, Dagboek 5, blz. 47, 16-01-1955)

 

Aan de gedichten van sommige dichters
merk je op een irritante manier dat de dichter zelf ze zo goed vindt.
(Adriaan Morriën, Lasterpraat, blz. 13)

 

Mij wordt dikwijls, om niet te zeggen heel vaak, de vraag gesteld of je ervan kunt leven: dichten.
Ik moet daar altijd het antwoord op schuldig blijven,
want ik heb het, voor alle zekerheid, maar nooit geprobeerd.
(Nico Scheepmaker, Trijfels, blz. 125)


Dickens

Zelfs aan de bijfiguren van Dickens kunnen de meeste hoofdfiguren van andere schrijvers niet tippen.
Hij torent er werkelijk boven uit.
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1977-1985, blz. 56, 23-10-1977)

Dictatuur

De knoet kan rood of zwart zijn, maar de knoet wil altijd slaan.
De dictatuur maakt links en rechts dezelfde korte metten
Met ieder die zich tegen zijn dictaten durft verzetten.
Stel nou eens dat er hier één komt, hoe zal het hier dan gaan?
(Jan Boerstoel, De bokken en de schapen (ged.), 1978,
Jacques Klöters Kick van der Veer, Ik zou je het liefste in een doosje willen doen, blz. 63)

Diepzinnig

Ze hielden van diepzinnig bij de krant.
Diepzinnig, zei Hem, dat is de zijkant van oppervlakkig,
en dat konden ze wel waarderen bij die krant,
dat vonden ze héél diepzinnig.
(Koos van Zomeren, Sneeuw van Hem, blz. 36)

Dieren

Van de ellende die mensen elkaar onderling aandoen kun je beweren dat het de zonde is,
maar dat geldt toch niet voor dieren?
En toch, zal hij later vaak Hegel aanhalen:
'Das Tier ist die konkrete Angst.'
(J.J. v. Galen / H. Vuijsje, Willem Drees Wethouder van Nederland, blz. 20)

 

Het leven is alles wat leeft.
Vaak speelt me door het hoofd hoe Serge Daan deze gemeenschappelijkheid onder woorden bracht:
'Ik vind het ene dier niet voortreffelijker dan het andere.
Ik denk dat alle beesten die op het ogenblik rondlopen, dat die het allemaal gemaakt hebben.
Wat ze allemaal gemeen hebben is dat van al hun voorouders er nooit één geweest is die niet succesvol was.
Als je dat eens nagaat. Alles wat nu op aarde rondvliegt, -kruipt, -zwemt,
heeft gemeen dat ál hun voorouders nakomelingschap hebben gehad. Daar horen wij ook bij.
We zijn allemaal op hetzelfde punt aangekomen.
(Koos van Zomeren, Een jaar in scherven, blz. 120, 04-05-1987)


Dierentuinen

Alleen de mussen hebben het in Artis naar hun zin.
(Koot & Bie, Het groot bescheurboek, blz. 22, 1975)

 

Zijn moeder wilde bijna nooit naar de dierentuin.
Al die opgesloten beesten, dat vond ze zielig.
'Je gaat toch ook niet een dagje naar de gevangenis?'
zei ze dan.
(Midas Dekkers, Houden beren echt van honing?, blz. 30)

 

 

Sein Blick ist vom Vorübergehn der Stäbe
so müd geworden, daß er nichts mehr hält.
Ihm ist, als ob es tausend stäbe gäbe
und hinter tausend Stäbe keine Welt.

Zijn blik is van het lopen langs de stangen
zo moe geworden dat hij niets meer ziet
dan stangen. Stangen houden hem gevangen,
duizenden stangen, en daarachter niets.

(Rainer Maria Rilke, Der Panther (fragm.), vert. Peter Verstegen,
Natuur zal kunst nooit blijvend evenaren, blz. 36/37)

De Dikke en de Dunne

De Dikke en de Dunne, twee zielige domme mannen
wier desastreuze avonturen ik met groeiende wanhoop volgde,
vergeefs hopend dat alles wat ze kapotmaakten
weer rechtgezet en gelijmd zou worden.
(Nicolien Mizee, Halfbroer, blz.60/61)

Dikte

Ze beweert dat dikke mensen korter leven, maar ze zitten dan toch langer aan tafel.
(Dr. Marc Galle, Voor wie haar soms geweld aandoet, deel 1, blz. 44)

 

Op de brug stond een man met zijn rug tegen de leuning, de kordate buik geprononceerd vooruit.
Terwijl de Dikke Man en Het Filosoofje hem passeerden, wees de man op zijn uitpuilende overhemd,
en zei trots: 'Die buik van mij heeft meer gekost dan mijn hele opvoeding.'
(Ischa Meijer, De dikke man voor altijd, blz. 20, Sluipend taalseksisme)

 

Hij was zo dik, dat zijn beenderen veeleer in zijn vlees schenen te hangen,
dan zijn vlees aan zijn beenderen, als men tenminste het voortwoekerend vet vlees mag noemen.
Zijn blote aanblik was voedzaam.
(Belcampo, Als zijn fantasieën, blz. 14, De verstekeling)

 

'Hoe lekkerder je in je vel zit, hoe meer dat vel begint te hangen,'
roept hij ons ontwapenend toe,
terwijl zijn grijpende handen verdwalen in zijn taille.
(Ronald Giphart, Gala, blz. 15)

Diner

Regels: (om te onthouden) Overtreding wordt gestraft.
regel 1: Als het veest eenmaal begonnen is, kunnen wij niet meer trug.
regel 2: Als de stemming er niet is, en ook niet komt, gaan wij tog door.
regel 3: Het is verboden te smakken.
regel 4: Het is verboden te praten met folle mond.
regel 5: Het is verboden het grootste stuk te nemen Misbruik wordt gestraft.
regel 6: Het is verboden te ritten of te rijden op de stoelen.
algemene gedachte: (om te bedenken).
Mijn buurman ziet mij. Pas op (gebruik ik het goede vorkje?).
Toen iedereen dit goed gelezen had en nog eens gelezen had, werd het stilletjes in de broodtrommel.
De gasten begrepen dat zij het te licht hadden opgenomen, en het erop of eronder was.
(Godfried Bomans, Werken I, blz. 513, wonderlijke nachten)

Ergens heb ik gelezen dat het er bij een diner niet zozeer op aankomt wat zich op tafel bevindt,
als wel wat zich op de stoelen bevindt.
Ik denk dat beide interessant moeten zijn.
(Dr. Marc Galle, Voor wie haar soms geweld aandoet, dl. 3, blz. 84)

 

Tezamen aan de dis gezeten
zijn wij verzoend met ons bestaan,
zolang wij niet bij ons geweten
en bij ons hart te rade gaan.

(Jean Pierre Rawie, Dis (fragm.), Geleende tijd, blz. 19)

Diplomaten

U weet dat een diplomaat een man is die ervoor betaald wordt
om te trachten moeilijkheden op te lossen die nooit zouden zijn gerezen als er geen diplomaten waren.
(Dr. Marc Galle, Voor wie haar soms geweld aandoet, deel 1, blz. 23)

 

Een diplomaat is een man die altijd aan de verjaardag van een vrouw denkt
maar zich nooit haar leeftijd herinnert.
(Dr. Marc Galle, Voor wie haar soms geweld aandoet, deel 2, blz. 9)

Discriminatie

Iemand, die zegt dat hij ook betrouwbare Chinezen kent
en dat er in sommige negers heus wel iets aardigs steekt,
maakt zich aan rassendiscriminatie schuldig,
evenals iemand, die royaal beweert dat er ook goede joden zijn,
als een antisenmiet door de mand valt.
Hij velt een vonnis, niet door wat hij zegt, maar door wat hij verzwijgt.
Hij meldt de uitzondering. Hij suggereert de regel.
(Godfried Bomans, Korte berichten)

 

En ook hier, zoals bijna overal elders, wordt discriminatie weer ingegeven door economische motieven.
Zolang een 'vreemdeling' maar minder verdient, slechter woont, etc. etc. wil men hem nog wel accepteren.
Maar o wee, als het hem voor de wind blijkt te gaan. Dan is hij eensklaps de grote boeman.
(C. Buddingh', En in een mum is het avond, blz. 57, 09-08-1972)

Discussie

Je hoort bij ons zelden discussies in de zin van een gedachtenwisseling.
Je hoort twee monologen.
Degene, die niet aan het woord is, staat hoofdschuddend te wachten.
Hij luistert niet. Hij voelt zich onderbroken.
En hij duldt deze pijniging alleen door het besef, dadelijk weer aan de beurt te zijn.
(Godfried Bomans, Korte berichten)

 

De waarde van de discussie ligt vooral daarin,
dat men het duidelijkst tot zichzelf spreekt wanneer men met anderen praat.
(Johan Daisne (ps. Herman Thiery), Met een inktvlek geboren,
aangehaald in Gerd de Ley, Aforistisch bestek 1944-1974, blz. 113)

 

Dagelijks doen
De rijpe kennis hoort,
De onrijpe neemt het woord.
(Anthony Christiaan Winand Staring, in De wereld heeft twee aangezichten, blz. 68)

 

Een discussie tussen bijvoorbeeld een vrijzinnig protestant en een katholiek
over het confessionele onderwijs heeft gewoonlijk amper zin,
omdat partijen in zulke discussies meestal van onwrikbare uitgangspunten uitgaan.
Ze hopen wel de ander met hun argumenten te treffen,
maar passen er danig voor op niet zelf door die van de ander te worden geraakt.
Zo'n discussie heeft dan ook gewoonlijk meer gemeen met de schermsport dan met communicatie.
(W.A.C. Whitlau en H. van Praag, Het argument van Solimon, blz. 90)

 

Na afloop op Teisterbant en daar geluisterd naar een dispuut tussen Ton Heyboer en een paar leden, over moderne kunst.
Hij wint zoiets op alle fronten, omdat hij zijn ongelijk veel verder heeft doorgedacht dan de anderen hun gelijk.
(Godfried Bomans, Werken I, blz. 739, Dagboek 1957)

 

Behoedzaam kozen we de woorden die een vuistgevecht overbodig maakten.
De kwestie werd afgelegd.
(Koos van Zomeren, Een jaar in scherven, blz. 244, 24-09-87)

 

'Het was een open en eerlijke discussie'
'Nog van mening veranderd?'
'Dat is tegen mijn principes'
(VN, Terzijde, 09-05-1998)

Doctorandussen

'Mensen met een lage opleiding zijn eerder dement'
'Doctorandussen leven dus langer'
'Die van vroeger wel'
(VN, Terzijde, 09-05-1998)


Dodenherdenking

De beste manier om de gevallenen te herdenken is datgene te doen,
waarvoor zij gestorven zijn.
(Godfried Bomans, Korte berichten)

 

'Ken je die mop?' rebbelde De Stem Van De Verre Vriend.
'Moos staat op de Dam tijdens de jaarlijkse Vier Mei Herdenking.'
'In godsnaam - spaar me!' kreunde De Dikke Man.
'Wacht nou even,' klaroende De Stem Van De Verre Vriend.
'Laat me hem jou nou vertellen - hij is echt goed.
Komt er een Duitser op Moos toe, en die Duitser vraagt:
"Was passiert hier?"
Zegt Moos: "We herdenken nu hier onze doden,
die tijdens de bezetting onder Duitse hand gevallen zijn."
En die Duitser reageert met:
"O - maar wij hebben ook erg veel geleden gedurende de Tweede wereldoorlog."
Waarop Moos zegt: "Dat vieren we morgen.
" Leuk, hè."
(Ischa Meijer, De dikke man voor altijd, blz. 247, Humor)

Doelen

Wat me dan beweegt? Ik zal 't u zeggen, PUBLIEK... voor 'n deel althans.
Ik ben u niets schuldig, dus ook niet al de waarheid.
Maar wát ik u geef, zal waarheid wezen.
Wat me beweegt? Ziehier:
Ge zult moeite hebben mij te geloven,
maar toch wil ik u verzekeren dat er mensen bestaan die van hun jeugd af zich bezighielden met denken.
't Klinkt vreemd, paradoks, 't jaagt u schrik aan... maar inderdaad, het is zo.
Daaronder zijn er die opgemerkt hebben dat er in onze maatschappij veel is wat anders wezen moest,
en met wat goede wil, anders wezen kón.
Het terechtbrengen van ál 't verkeerde is onmogelijk,
maar 't berusten in verkeerdheden,
omdat wij ze niet alle kunnen veranderen, is aftekeuren,
en - naar mijn opvatting der roeping van de mens - misdadig.
Want wie op zijn weg 'n steen vindt,
die oorzaak wezen kan van struikeling voor wie na hem komt,
kantele die ter-zijde.
Het is niet voldoende de steen ómtegaan, en alleen zichzelf te waren tegen schade.
Daar rust op ieder lid van 't grote reisgezelschap des menselijken geslachts 'n dure verplichting
de kant des wegs die hij langsging te merken met weggeruimde hindernissen,
opdat die eervolle gedenktekenen van z'n arbeid, aan latere reizigers strekken tot voordeel,
hen opwekken tot dankbaarheid, en aansporen tot navolging.
Maar er zijn zeer zware stenen!
Daartoe gebruiken de mijnwerkers kruit en dynamiet.
En de grote logge, schijnbaar onbeweegbare rotsblokken
die de weg naar volksgeluk en volmaking versperren,
laat men springen door wat geest.
Veel is er niet nodig, zoals ge ziet.
Maar toch altijd meer dan er wordt gestookt uit uw granen, PUBLIEK.
Sedert lang heb ik me beijverd hier-en-daar 'n steen uit de weg te ruimen.
En als 't me niet gelukt,
zal ik toch zorgdragen dat wie na mij komt, sporen vinde van mijne pogingen.
(Multatuli, Ideeën, eerste bundel, idee 400, blz. 326/327)

 

Ik trek te-velde tegen al wat op zedelijk, maatschappelijk en staatkundig gebied
klein, gemeen, bekrompen of benauwd is.
(Multatuli, Ideeën, eerste bundel, idee 403(ged.), blz. 329)

 

En straks weer eens naar de FC Dordt, tegen Excelsior,
zal wel weer een dikke nederlaag worden, maar wat het de FC betreft kan ik met Max Stirner zeggen:
'Ich habe meine Sache auf Nichts gestellt.'
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1977-1985, blz. 62, 30-10-1977)

 

Soms vind ik het plezierig, soms alleen gek dat niets een doel heeft.
(Albert Helman in: Ik herinner mij, blz. 79)

Dogma's

Er zijn mensen, wier opvatting, dat er geen dogma's moeten zijn, hún dogma is geworden.
(Louis Hoyack, Gedachten en aphorismen, blz. 23)

Dokters

In het wereldbeeld van de verpleegster
is de dokter de hoogste vorm van mens en zij vertelt hem alles.
Dat is niet zeer pedagogisch en dit verzorgingstehuis is dan ook vooral een huis ter verzorging van dokters:
thuis kost het aanzienlijk minder moeite om er eentje naast je bed te krijgen dan hier.
(J.H. Donner, Na mijn dood geschreven, blz. 146, De dokter, 7-6-1986)

 

Johan van den Esschert, die op de boekhouding werkt, was ziek geweest:
darmperforatie en buikvliesontsteking,
maar er door chirurgisch ingrijpen op het laatste nippertje, gelukkig weer bovenop gekomen,
al moet hij over een paar maanden nogmaals worden geopereerd.
Hij was teruggeweest voor controle, zat het uitgebreid te vertellen,
Geert (Lubberhuizen) kwam de kamer binnen, liep rond, deed er wat,
luisterde met een half oor.
Johan, op een gegeven ogenblik tegen hem:
'Ja, ik ben weer bij mijn dokter geweest, Geert.'
Geert: 'En, hoe was het met je dokter?'
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1977-1985, blz. 257, 29-05-1978)

 

'Moet je niet eens naar een dokter dan?'
'Ik weet het niet hoor;
ik heb de laatste tijd best veel mensen zien doodgaan
en het was er altijd mee begonnen dat ze naar de dokter gingen.'
'Zou het kunnen zijn dat je oorzaak en gevolg door elkaar haalt?'
(Koos van Zomeren, Omstandigheden, blz. 41)

 

Je ontdekt dat er een bult in je lies zit.
Je denkt: als die er over een tijdje nog zit, zal ik naar de dokter moeten.
Maar als hij er over een tijdje nog zit, denk je:
dat zit er nu al zo lang, dat kan kennelijk geen kwaad.
Dus waarom naar de dokter?
Bij mij gaat dat zo.
(Koos van Zomeren, Omstandigheden, blz. 65)

Domheid

Mensen die dom zijn, zijn meestal te dom om te begrijpen dat ze dom zijn.
(Kees B. Tam)

Dominees

Ik denk niet slecht over dominees.
Ik neem aan dat ze bezig zijn met de zin van het leven.
Ik kan er alleen niet tegen als ze beginnen te preken.
Dat iemand zich een keertje laat meeslepen door zijn geloof, vooruit,
maar week in week uit dezelfde hopeloze clichés…
(Koos van Zomeren, Nog in morgens gemeten, blz. 130)

Don Quichotte

Sommige mensen lezen Don Quichotte, anderen spelen hem.
De ironie wil dat de eerste zich boven de laatsten verheven voelen.
(J.J. Voskuil, Bijna een man. Dagboeken 1939,1955, 09-07-1951, blz. 257)

Dood

In onze geciviliseerde samenleving is ook de Dood geciviliseerd.
Hij rijdt rond op rubber banden en heet snelverkeer.
(Bertus Aafjes, Limburg dierbaar oord, blz. 250)

 

en de dood interesseerde haar niet in het minst.
Zolang zij leefde was-ie er niet
en als ze het hoekje omging dan was zij er niet.
(Gerrit Jan Zwier, Allemaal projectie, blz. 82)

 

Hij schuifelde over de verraderlijke trottoirs van Oud-Zuid en zijn gouden vraag luidde:
`Wat gaat er door je heen als er een kogel door je heen gaat?'
(Koos van Zomeren, Een jaar in scherven, 6 februari 1987, blz. 44)

 

Wat doet het ertoe wat ik van mijn dood denk?
Zolang je erover denkt ben je het niet.
(Koos van Zomeren, Een jaar in scherven, 27 juni, blz. 160)

 

Uitsterven is een wel erg hevige manier van sterven.
(Koos van Zomeren, Een jaar in scherven, 17 september, blz. 239)

 

"30 juni 1963 - wanneer iemand me vroeger de vraag stelde of ik begraven danwel gecremeerd wilde worden
antwoordde ik graag: "ik laat me opzetten."
Ik wist niet dat minstens één mens dat werkelijk had laten doen,
de econoom Jeremy Bentham, die van 1784 tot 1832 leefde.
Sinds 1832 zit hij in een mahoniehouten kast in de professorenkamer van University College in Londen.
Keurig gekleed met gele hoed, zwarte jas, jabot en khakibroek,
gele handschoenen op de knop van zijn fameuze stok. Zijn gelaat is ietwat perkamentig maar nog zeer goed herkenbaar.
Hoe begerig kijk ik naar hem, zoals ik staar naar een goed geconserveerde Egyptische mummie,
een geprepareerde heilige in zijn schrijn, een veenlijk,
maar de dood laat zich niet betrappen."
(Hans Warren, Geheim Dagboek 1963-1970, blz. 22)

 

Hij is nu dood en onder de grond,
maar misschien is het alleen al wat hem betreft de moeite waard,
de Opstanding af te schaffen.
(Gerard Reve, Moeder en zoon, blz. 35)

 

Ik wil wel sterven, maar niet aan longkanker,
want dat heb ik van nabij gezien en het is te erg,
zulk een zinloos lijden waarbij men zich, tot een infantiel wrak geworden,
vast blijft klampen aan ijdele hoop. Ik wil oud sterven, moe maar tevreden,
als ik iets van het leven zal begrepen hebben en God hebben verstaan.
(Laat dan de kat maar komen, zoals de dronken gevoerde kanarie zei.)
(Gerard Reve, Brieven van een aardappeleter, blz. 17)

 

Zo vaak als mensen doodgaan waar je iets mee te maken had,
de verzuchting dat je nog zoveel met ze te bespreken had,
schuldgevoelens dat er nog veel recht te zetten was.
Toch zou je dat anders moeten waarderen.
Stel dat je dat gevoel niet meer zou hebben tegen dat iemand sterft;
dat zou toch betekenen dat die persoon sinds lang niets meer voor je betekende.
(van Dick Hillenius in Het principe van nieuwsgierigheid,
Maarten 't Hart, Een dasspeld uit Toela, blz. 81)

 

Het is ziekelijk om altijd aan de dood te denken.
Het is nog ziekelijker om er nooit aan te denken.
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1977-1985, blz. 202, 22-03-'78)

 

Er wordt dikwijls gezegd, dat de mooiste dood zou zijn:
in je slaap overlijden.
Ik ben het daar niet mee eens.
Het is al erg genoeg dat je op de wereld komt zonder het te beseffen.
Moet je nu ook al de wereld verlaten zonder het te beseffen?
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1977-1985, blz. 202, 22-03-'78)

 

Zelfs de dood bestaat maar voor wie nog leeft.
(Karel Jonckheere, Ook ik, zelfs gij, vooral wij)

 

Doden stopt men suiker in de mond, sir.
(Bertus Aafjes, Morgen bloeien de abrikozen, De ogen van de cholera, blz. 79)

 

Nu nog iets terzijde:
men moet zo veel mogelijk kleren van een dode dragen,
maar men moet wel zeker weten dat de dode echt dood is.
Het zit als volgt in elkaar:
als de Dood U op straat tegen komt, denkt hij die moet ik medenemen.
Maar bij nauwkeurig beschouwen herkent de Dood de kleren
en zegt bij zijn eigen die persoon die heb ik al opgehaald
het is alleen maar een verschijning.
(Gerard Reve, Het boek van violet en dood, blz. 18/19)

 

Zo gewonnen, zo geronnen
. De liefde was sterker dan de dood, dat stond zelfs in Gods eeuwig Woord,
dus het was waar,
maar de dood won altijd, dat leerde de ervaring.
Alleen wanneer hij kwam dat wist je niet.
Het was een soort levend voetbal.
(Gerard Reve, Het boek van violet en dood, blz. 33)

 

Bent u bang voor de dood?
Nee. Seattle, een indianenopperhoofd, zei ooit:
"There is no death, there is only a change of worlds."
(Norbert Schmelzer, Zelfportret, HP/De Tijd, blz. 61, 16-05-1997)

 

Ik zal nog met u wandelen,
Twee vrienden hand in hand,
Eens, na mijn laatst ontwaken,
Ginds, in een ander land.
(P.N. van Eyck, (fragm.), Gedichten, blz. 40)

 

'Hoe zoudt ge de dood kunnen verstaan,
terwijl ge het leven nog niet vatten kunt?'
(Confucius, geciteerd door D. van der Horst in Geschiedenis van China, blz. 30)

 

Ik ben hoofdzakelijk bang voor de dood,
omdat ik angst heb opnieuw geboren te worden.
(Wim Kan, De dagboeken van Wim Kan 1968 - 1983, 01-01-1976, blz. 152)

 

Maar rijk of arm, 't is alles om het even,
en licht of donker, wat is het verschil?
de kans kan keren, 't lot staat nimmer stil,
en mensen sterven, maar het ras blijft leven.
(Louis de Bourbon, Singapore, Meulenhoffs dagkalender Nederlandse poëzie 1993, 27 augustus)

 

Zou het kunnen dat de dood voor wie doodgaat een zegen is,
ook al is het een vloek voor wie achterblijft?
(Lulu Wang, Het Lelietheater, Een jeugd in China, blz. 390)

 

En als je de dood niet kent
Kun je eigenlijk niet leven
Want dood dat zul je altijd zijn
En het leven duurt maar even
(Freek de Jonge, Iets rijmt op niets, blz. 129)

 

In de zekerheid des Doods, maar in de onzekerheid van de ure van dien,
heb ik besloten dat ik niet langer mag wachten,
maar dat ik vandaag nog, op ditzelfde ogenblik, te kwart over één in de namiddag,
bij een zoemende wind en een telkens tot 'het weer van alle mensen' openscheurende hemel,
door het neerschrijven van deze en geen andere zin, Het Boek Van Het Violet En De Dood moet beginnen,
opdat, wanneer de Dood mij zal hebben ingehaald,
er misschien van alles wat ik eens zou moeten bekennen, althans iets,
zij het een allergeringst, onduidelijk en ternauwernood begrijpelijk deel, op schrift gesteld zal zijn.
(G.K. van het Reve, Nader tot u, blz. 13, Brief uit het verleden)

 

Er moet namelijk gewerkt worden, en hard ook,
ten eerste, natuurlijk, om zoveel mogelijk Geld naar binnen te slepen,
maar ook omdat, op zijn gunstigst, er nog maar bar weinig tijd over is
voordat de Dood 'claps you between its hands like a flying moth, and you are done'.
(G.K. van het Reve, Nader tot u, blz. 23, Brief uit het verleden)

 

'Over de dood praten is tijd verknoeien.
Zolang je leeft ben je niet dood,
en als je niet meer leeft ben je alleen dood voor anderen.'
(Harry Mulisch, De ontdekking van de hemel, blz. 50)

 

De meest ondraaglijke waarheid is de waarheid van de dood.
Daar wil toch niemand echt aan.
Ik denk dat de onverdraaglijke waarheid van de dood de basis is van al onze leugens.
(Connie Palmen, De vriendschap, blz. 28)

 

Van de dood weten wij eigenlijk niets, dacht hij nog,
enkel dat het een ophouden is van dit leven.
Het is onzinnig om daar het leven zelf op in te stellen, zoals talloze mensen doen.
Alsof je het eten van een taart laat beheersen door de gedachte aan zijn opheid.
(Belcampo, Al zijn fantasieën, blz. 583, De surprise)

 

Miljarden jaren ben ik dood geweest, en ik leef nog geen eeuw of het is alweer zo.
(Kees Stip, Geen punt, blz. 36)

 

Waarom gaan de verkeerde mensen dood?
Waarom zit God zich steevast te vergissen?
Hij haalt steeds degenen die ik niet kan missen
En dat aantal is inmiddels veel te groot.

(Youp van 't Hek, Ergens in de verte, blz. 26)

 

Het Leidse Plein heeft ook een vlag.
Telkens iemand van het plein sterft, wordt de vlag halfstok gehangen.
Dat was toevallig ook nu weer het geval. Ik vond zoiets heel mooi vanwege de buurt.
Alleen schokte het me, dat net onder die vlag een der gewone Hollandse bordjes stond geplaatst:
'Opgeruimd staat netjes'.
(Louis Paul Boon, 16 van Louis Paul Boon, blz. 55, Leidse Plein)

 

De dood geeft stof tot denken, en we denken liever niet.
(Harrie Jekkers, in: Coen Verbraak, Over het vak, blz. 40)

 

Het aantal begrafenissen dat ik heb bijgewoond is langzamerhand niet meer te tellen,
en ik weet dat aan het eind daarvan die van mijzelf komt.
Iedereen zal er zijn, behalve ik.
En dat is precies het probleem - maar ook de geruststelling.
Dood zal ik alleen voor de levenden zijn, niet voor mijzelf.
Ik bedoel, ik kan niet dood zijn. Dood zijn altijd de anderen.
(Harry Mulisch, Het theater, de brief en de waarheid, blz. 71)

 

niet bang zijn
voor de dood
zegt de angst
en somt sarcastisch
de voordelen
van het leven
op

(Saul van Messel, Steekproef, Het eeuwige leven, blz. 7)

 

Mijn ouwe heer is de pijp uit. Vorige week. In zijn slaap.
De stakker weet dus nog niet eens dat ie dood is.
(Jan Das, Een negerin met groene ogen, Tirade 122, blz. 82)

 

Ik ben bang voor het sterven, niet voor de dood.
(J. Greshoff, Nachtschade, blz. 39)

 

Uit de wijze waarop wij de dood aanvaarden, zal blijken of wij het leven bemind en begrepen hebben.
(J. Greshoff, Nachtschade, blz. 49)

 

Wie de dood vreest, overschat het leven schromelijk.
(J. Greshoff, Nachtschade, blz. 50)

 

Wanneer men van de levenden niets dan goeds en van de doden niets dan kwaads zei,
zou het leven oneindig aangenamer
en de necrologie meer in overeenstemming met de waarheid zijn.
(J. Greshoff, Nachtschade, blz. 124)

 

De dood kondigt zich aan zoals nieuw leven dat doet: met misselijkheid.
(Karel Glastra van Loon, De passievrucht, blz. 73)

 

De doode man ligt in het witte linnen,
Zij geel gelaat is als een vlek in 't bed
Dat plechtig in het midden is gezet
Der kamer - 't licht zeeft door gordijnen binnen.

Het spel is uit - gaat thans een nieuw beginnen ….
Wie kent deze ondoorgrondelijke wet,
De duizend eeuwen gaan hun stagen tred
Enniemand kent den Wachter op de tinnen -

(L. Ali Cohen, De doode (fragm.), Experimenten, blz. 31)

 

Het is niet erg om dood te gaan - het was tenslotte ook niet erg toen je nog niet bestond.
(Freddy Heineken, HN, 15-08-1992)

 

De dood brengt iemand soms nader dan het leven.
Je draagt wat je lief was voortaan bij je.
Nooit schiet je meer tekort.
Niets valt er nog te verliezen.
Niemand komt er nog tussen.
Zo stelt de dood dat wat hij ons afneemt, ook voor altijd veilig.
(Arthur Japin, De zwarte met het witte hart, blz. 323)

 

Wanneer ik deze wereld ga verlaten, weet ik nauwelijks wat mij het meest zal spijten:
de mensen die ik nooit heb ontmoet, of de plaatsen die ik nooit heb gezien.
Als het om de wereld van het boek gaat kan ik mijn hoofd tamelijk tevreden neerleggen:
ik heb mijn portie gelezen.
(W.N.P. Barbellion, Dagboek van een teleurgesteld man, 10-03-1917, blz. 311)

 

Het bestaan van den dood is in elk geval een feit,
dat van de vrije wil op zijn best een overtuiging.
Maar men handelt altijd alsof de dood niet bestaat, de vrije wil wel.
(J.C. Bloem, Aphorismen VI)

 

Een leven lang zich wasschen, zich laten knippen, zich scheren en baden
- en wat is het resultaat? Een rottend, stinkend lijk.
(J.C. Bloem, Aphorismen XLIV)

 

Van de dooden niets dan goeds is wel een van de idiootste spreekwoorden die ik ken.
Als men bij hun leven om allerlei redenen uit égards zijn mond heeft gehouden,
moet en dan na de dood ook nog huichelen?
(J.C. Bloem, Aphorismen LXVIII)

 

Uitgever Jos Knipscheer is overleden.
Vroeger kon ik elke dag naar een feestje,
de laatste tijd kan ik elke dag naar een begrafenis.
Op een dag ga ik ook dood, denk ik.
(Rogi Wieg, Liefde is een zwaar beroep, blz. 35)

 

De Dood is het goede voorbeeld, dat men volgen kan, wanneer men wil,
en dat men volgen moet, wanneer men niet wil.
(Jacob Israël de Haan, Besliste volzinnen, blz. 13)

 

Beck weet dat de dood bij voorkeur toeslaat waar je hem niet verwacht:
om hem te slim af te zijn heeft hij besloten de dood overal en altijd te verwachten.
(Arnon Grunberg, De asielzoeker, blz. 7)

 

De dood nivelleert.
Ook zij die meer zijn
eindigen als mensen die niet meer zijn.
(Kadé Bruin, Gekken zijn er in alle staten, blz. 42)

 

Sommige intermenselijke relaties verbeteren aanzienlijk
als en van de partijen komt te overlijden.
(Sjoerd Kuyper, Een kleine jongen en z'n beer, blz. 17)

 

Het lijkt alsof sommige mensen meer overleden zijn dan anderen.
Mijn vader bij voorbeeld, is een stuk doder dan president Kennedy.
Als ik een top tien moest maken van de allerdoodste mensen, zou hij heel hoog scoren.
De man is compleet uit beeld verdwenen. Zowel letterlijk als figuurlijk.
In geen enkel huis hangt zijn foto aan de muur.
(Heleen van Royen, De gelukkige huisvrouw, blz. 84/85)

 

Misschien is dood-zijn slechts een roerloos rusten,
een één-zijn, eeuwiglijk, met eeuwge vree,
een niet genaakbaar meer voor vreugd en wee,
niet meer beroerbaar door verdriet of lusten.

(Garmt Stuiveling, Andante (fragm.), Tegen de stroom, blz. 14)

 

Alleen kinderen en dwazen
achten wonderen de wereld niet uit,
maar wie ophoudt zich te verbazen
vindt de dood een correct besluit.

(Han G. Hoekstra, Tevreden lied (fragm.), De zandloper, blz. 29)

 

Een vrouw die haar man begraaft, wordt weduwe genoemd,
een man die zonder zijn vrouw achterblijft, weduwnaar.
Een kind zonder ouders is wees.
Maar hoe heten de vader en moeder van een gestorven kind?
(P.F. Thomése, Schaduwkind, blz. 10)

 

Daarom verstonden wij de tekenen niet meteen.
We zagen niet wat er anders was,
als we het per ongeluk toch zagen, letten we kennelijk niet op.
Hoe vaak kom je de dood tegen zonder hem te zien?
Hoe vaak word je gered zonder het te merken?
(P.F. Thomése, Schaduwkind, blz. 11)

 

Hiernamaals

Als het voorbij is
Valt er zo nu en dan
Nog weleens stiekum
Een verloren ster
Maar goddank niemand die dat ziet.

(J. Greshoff, Wachten op Charon, blz. 49)

 

De enige zekerheid in het leven is de Dood.
Aangezien de mens zich graag aan een zekerheid vastklampt,
laten we ons dan maar aan de Dood vastklampen,
en hem bezingen, vieren en liefhebben.
(Gerard Reve, Brieven aan Josine M., 11-12-1962, blz 16)

 

Ach, eigenlijk, zou de Dood wel het fijnste & beste zijn.
Mocht het toch God behagen, niet te lang te wachten
met mij uit al deze onzin weg te nemen.
(Gerard Reve, Brieven aan Josine M., 10-01-1966, blz 142)

 

Denkend aan de dood kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de dood,
En het leven vliet gelijk het vlood,
En elk zijn is tot niet zijn geschapen.

(J.C. Bloem, Insomnia (fragm.), Afscheid, blz. 5)

 

Zolang niemand zich voor je dood interesseert,
kun je net zo goed blijven leven.
(Koos van Zomeren, Alles is begonnen, blz. 17)

 

Is het niet vreemd dat we het toeval van onze geboorte als een vanzelfsprekendheid ervaren
en de dood, die er alleen maar het gevolg van is, als een wrede speling van het lot?
(Koos van Zomeren, Alles is begonnen, blz. 64)

 

Eenzaam en verlaten bij zijn naderende dood,
werd hij in de geest van zijn geliefde
verscheurd door diens verdriet over hem.
(Steven Membrecht, De zwakke partij, blz. 46)

 

Met de dood was ik toen al vertrouwd geraakt.
De dood betekende voornamelijk lijdzaamheid - je werd een voorwerp.
Je invloed op je omgeving was nog slechts beperkt tot geur,
tot je geluidloze aanwezigheid en tot herinnering.
Ik was me daarvan bewust, vooral omdat ik had getracht een vogel op te zetten.
(Daan Remmerts de Vries, Brave nieuwe wereld, blz. 17)

 

Ik kan mij niet goed voorstellen dat ik eens zal sterven en dan voor altijd dood zal zijn,
maar tegelijkertijd gunnen de gedachten aan de dood mij geen moment rust.
(L.H. Wiener, Shanghai massage, blz. 138)

 

Voor de doden speelt de tijd geen rol,
want zij zijn niet dood in de tijd, maar in de 'altijd',
waar nimmer en immer tijdloos samenvallen.
(L.H. Wiener, Shanghai massage, blz. 144)

 

'Jij klinkt alsof je de dood wil omarmen', zegt iemand tegen mij.
Wat misschien overdreven is.
Maar ik zie de dood niet als de grote vijand die koste wat het kost bestreden moet worden.
Vroeger werd ons verteld dat op onze ene schouder een engel zat en op de andere een duivel.
Het was zaak te leren luisteren naar de engel.
Maar misschien zit op onze ene schouder het leven, en op de andere de dood,
en is het zaak van allebei te leren houden.
(Kristien Hemmerechts, De dood heeft mij een aanzoek gedaan. blz. 289/290)

 

Na je sterven sterf je uit: zolang er nog herinnering is, is er leven;
als je in de laatste geest die je gekend heeft, verstuift,
ben je er niet meer en ben je er nooit geweest.
Dan is echt de eeuwigheid begonnen.
Iedereen loopt met een steeds kleiner wordend kerkhof rond,
beelden worden steeds vager totdat ze in het geheel niet scherp meer te krijgen zijn.
En op het moment van je dood wordt in elk geval dat kleine kerkhof geruimd.
Het ergste van de dood is dat je zoveel mensen meeneemt in je graf.
(A.L. Boom, De eenzame schaatser, blz. 43)

 

Eigenlijk is het een grof schandaal: je eigen dood niet te kennen.
Het heerschap maakt een einde aan je leven,
maar de stervende is niet de eer gegund kennis met het sinister sujet te maken.
(A.F.Th. van der Heijden, Mooi doodliggen, blz. 173)

Doodstraf

Langzamerhand is in alle beschaafde landen de doodstraf afgeschaft
en wordt abortus, tot voor kort bijna overal als moord beschouwd, moreel aanvaard.
Toch is het, meent Sylvia, vol te houden dat de doodstraf rechtvaardiger is dan abortus.
De ter dood veroordeelde misdadiger heeft iets verschrikkelijks op zijn kerfstok;
goed, er worden soms grote, juridische fouten gemaakt,
maar het ongeboren kind is altijd weerloos en onschuldig.
(Peter Brusse, Met vlindernet door swinging Londen, blz. 122)

Doofheid

Ga je je matrozenoortjes laten nakijken?
Ik vind dat wel erg belangrijk.
Het is toch te gek, dat elke verkoudheid of wedersverandering je daverende hoofdpijn bezorgt?
Die lichte doofheid gelijkt mij minder erg dan jij haar vindt.
Het meeste gelul dat je hoort, kun je net zo goed niet horen,
en mijn programma moet je nu toch zo langzamerhand uit het hoofd kennen.
En je neemt niet deel aan het gemotoriseerde verkeer.
Ik moet wel allerlei gelul opvangen ('Het verbaast mij niets'),
maar jouw kunst is rondkijken en zinvol beelden selecteren.
Ik bedoel: of je een beetje doof blijft is niet zo erg,
als die chronische ontsteking (want dat is het, volgens mij) maar voorgoed genezen wordt.
Leonardo da Vinci, Michelangelo, Rembrandt, Beethoven, Goya, Napoleon:
allemaal zo doof als een kwartel, en toch wereldberoemd!
(Gerard Reve, Brieven aan Matroos Vosch 1975-1992, blz. 13/14, 8 januari 1976)

Doorbraak

Joop den Uyl, terugkijkend vanuit het heden:
'Ik vind het niet lukken van de Doorbraak meer schijn dan werkelijkheid.
De deconfessionalisering is met vertraging de Doorbraak,
en er zijn in de PvdA veel meer protestanten en katholieken dan vroeger.
De Doorbraak is natuurlijk pas echt gelukt bij een progressief meerderheidskabinet,
dat was toen ook de gedachte erachter.
Maar ook: de PvdA maken tot regeringspartij, het trauma van de oppositie doorbreken.'
(John Jansen van Galen en Herman Vuijsje, Willem Drees, Wethouder van Nederland, blz. 85)

Doornen

De doorn krijgt water omwille van de roos.
(Bertus Aafjes, Morgen bloeien de abrikozen, Een slang baart altijd een slang, blz. 86)

Douane

Hij had zijn hele leven bij de douane gewerkt,
maar zelf was hij de grens nooit over geweest.
Inklaringsformulieren. Exportvergunningen.
(J. Bernlef, Cellojaren, blz. 90, De Amerikaanse)

Drank

Eduard en Emilie zaten aan hun derde borrel.
'Dit is mijn laatste,' zei Emilie,
'ik word altijd een beetje huilerig van drank.
Een beetje melancholie vind ik altijd wel prettig,
maar het moet geen echt verdriet worden.'
(Peter van Straaten, Luxe-verdriet, blz. 196, Net persoon)

 

Drinken, dat weet u net zo goed als ik, is een verfoeilijke gewoonte die leidt tot dronkenschap.
En dronkenschap leidt tot ruzie, echtscheiding,
urineren in het openbaar, oneervol ontslag en het syndroom van Korakov.
(Hans Dorrestijn, Positief genieten met Hans Dorrestijn, blz. 96, Refusal)

 

Het niet roken valt wel mede. Niet drinken is moeilijker.
Ik drink des avonds twee flesjes, en dat is één te veel.
Helemaal niet drinken maakt mij slapeloos en zweetzuchtig en moordlustig.
(Gerard Reve, Brieven aan Matroos Vosch 1975 - 1992, 2 augustus 1977, blz. 104)

 

'Ik ga toch van de drank af, wist je dat?'
deelde ik hem mede.
'Dus het maakt niks uit wat of ik drink.
Laat ik dus eerst maar dit spul opmaken.'
(G.K. van het Reve, Nader tot u, blz. 78, Brief in de nacht geschreven)

 

Er bestaat niet zoiets als te veel drinken.
Wel: ten ongepaste tijde, onder noodlottige omstandigheden en in verkeerd gezelschap drinken.
(Simon Carmiggelt, Met de neus in de boeken, blz. 64)

 

De overmoed van de drinker, die groeit en groeit,
terwijl zijn omgeving krimpt en krimpt,
zodat de afstanden er niet meer toe doen.
(P.F. Thomése, Het grote drinken)

 

- Drinkt u veel?
- Ach, dat weet ik niet, dokter, wat noemt u veel?
- Nou ja, laten we zeggen, een kratje in de week?
- O nee, dokter. Dat haal ik niet. Een week ...
(Herman Finkers, De cursus 'omgaan met teleurstellingen' gaat wederom niet door, blz. 190)

Mijn drinkgedrag is grillig, riskant, problematies, zo men wil,
waarbij wel met klem gesteld moet worden dat ik allerminst een probleemdrinker ben.
Zeker niet.
Bij de probleemdrinker is er eerst het probleem en daarna de drank.
De drank is een gevolg:
bij mij komt eerst het drinken en dan pas het probleem.
(L.H. Wiener, Shanghai massage, blz. 94/95)

 

Vannacht heb ik iets opgeschreven dat ik vanochtend niet meer kon lezen.
Aan mijn handschrift kan ik altijd zien hoeveel ik de vorige avond gedronken heb.
(Cees Nooteboom, Paradijs verloren, blz. 152)

 

Het op een zuipen zetten heeft geen zin:
De eerste glazen verhevigen de weemoed tot aan het ondraaglijke,
het middendeel van de fles is brandstof voor woede,
en wat er op de bodem rest zorgt voor totale vergetelheid - helaas alleen op korte termijn.
Na de roes is het verleden er weer, in heel z'n barre ongenaakbaarheid.
(AF.Th. van der Heijden, Mooi doodliggen, blz. 59)

Droefenis

De zee
van droefenis
strekt zich uit
tot in het oneindige

Maar
keer u om:
aan uw voeten
ligt de veilige kust
(Boeddhistische spreuk, voorin: Lulu Wang, Het lelietheater, Een jeugd in China)

Drogist

Vroeger rook het bij de drogist naar drop, nu naar verkoopsters.
(Terzijde, VN, 21-09-96)

Dromen

Mijn dromen zijn geen bedrog maar dromen.
(K. Schippers, De waarheid als de koe, aangehaald in Gerd de Ley, Aforistisch bestek 1944-1974, blz. 139)

 

Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.
(W. Elsschot, Het huwelijk, Verzen van vroeger, gezongen door Adèle Bloemendaal, Adèle's keus)

 

Waar dromen vandaan komen is altijd vrij gemakkelijk na te gaan.
Maar wat ze betekenen weten alleen God en de erven Freud.
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1977-1985, blz. 248, 10-05-1978)

 

Dromen zijn eigenlijk altijd teleurstellend.
Je word wakker, nog in al je vezels natrillend van emotie, en denkt:
als je je dat laatste fragment van die laatste droom nog maar kon herinneren,
dan zou heel het levensraadsel je worden verklaard.
Soms weet je het je uiteindelijk inderdaad weer voor de geest te roepen.
en als een ook al niet eens zo lekker ruikende gelatinepudding in elkaar gezakt,
vraag je jezelf af: 'Mijn god, was het dat dan helemaal?'
(C. Buddingh', Dagboeknotities 1977-1985, blz. 250, 13-05-1978)

 

Ik kwam tot hier, en zag. Ik zocht
Iets anders maar geen sterveling vindt,
Ook niet aan 't einde van zijn tocht,
De dingen die hij droomde als kind.
(P.N. van Eyck, (fragm.), Gedichten, blz. 35)

 

Ik droom zelden of nooit, en dat spijt me.
Die malle fantasie behaagt me zoo,
dat springen van den geest over alle beletselen, dat spotten met onmogelijkheid,
die zotte verbinding van 't onvereenigbare.
En, ik hecht aan droomen!
Want, wat men droomt was in 't gemoed,
en 't vreemde ligt alleen in de samenvoeging.
Nooit droomde men, vóór Columbus en Cortes van Inca's met 'n kroon van veeren…
Weest niet boos dat ik niet van je droom in den slaap.
Och, ik doe 't zoo overdag, altijd!
(Multatuli, Liefdesbrieven, blz. 264, Brieven aan Mimi, 27 Julij 1863)

 

Waarnemingen kosten tijd, gedachten niet,
dat merk je 't beste als je droomt.
(Belcampo, Al zijn fantasieën, blz. 125, Het verhaal van Oosterhuis)

 

'Sommige mensen dromen vooruit en sommige dromen achteruit,'
zei ik tegen hem,
'en jij behoort tot de mensen die achteruit dromen.'
(Connie Palmen, I.M., blz. 73)

 

Het bewees weer eens de kortheid van de droom;
in een seconde speelt zich af wat in de droom een langdurig tijdsverloop schijnt te hebben.
Zoals de priesterdichter, Bernard van Meurs, reeds constateerde:
hij snoot zijn kaars, viel in slaap en droomde;
toen hij ontwaakte bemerkte hij tot zijn verbazing dat zijn kaars nog walmde.
(Bertus Aafjes, De sneeuw van weleer, blz. 48)

 

Ik ben er gewoon jaloers op zo goed als ze zich haar dromen altijd nog weet te herinneren.
Ik droom iedere nacht, meestal erg veel en erg ingewikkeld,
maar ik ben het vrijwel steeds de volgende ochtend weer volkomen vergeten, tot mijn grote spijt.
Ik voel me dan telkens weer bekocht, alsof ik naar de bioskoop ben geweest,
en tijdens de voorstelling in slaap ben gevallen,
zodat ik mijn geld en mijn tijd heb verspild.
(C. Buddingh', Tussen de bedrijven, blz. 14, 07-03-1942)

 

mijn droom vannacht
was van papier
de tekst heb ik
helaas niet hier

de ochtend heeft hem
snel verscheurd
maar alles was
wel echt gebeurd

(Saul van Messel, prullemand, het eeuwige leven, blz. 18)

 

Zij hebben lachend mijn gedroom gehoond
Totdat ik bijna van verneedring brak -
En toen lachten zij nog: ik was een wrak,
Waar eens een dwaze extase had gewoond.

(L. Ali Cohen, Vita dolorosa (fragm.), Experimenten, blz. 69)

 

Dromen zijn als trillende trapèzen,
Die in één zwaai ons door het leven medenemen
En dan ons overgeven aan het leven zelf

(Karel van Heusden, Salto mortale (fragm.), Dans der dingen, blz. 7)

 

De veronderstelling dat een droom iets betekent is niet alleen een onmiddellijke vanzelfsprekendheid,
het is ook een werkzaam middel om de droom zelf weer in de herinnering terug te brengen.
Is men de betekenis op het spoor, dan komen ineens weer allerlei details voor de geest,
die anders voorgoed vergeten zouden zijn.
(J.H. Donner, Van Computers, Politiek, Amsterdam & een klein meisje, blz. 43)

 

Vroeger had ik vaker zulke nare dromen.
Kliekjes van bedorven dagen.
(R.A. Basart, De laatste lach, blz. 18)

 

Aan de markante kop van de ouder dromer
kon je duidelijk zien dat hij tot op het bot geleefd had.
(Steven Membrecht, De zwakke partij, blz. 13)

 

Elk menschenhart moet steeds opnieuw bezwijken
Voor de belofte van een zaligheid.
Een kleine kier op de verloren rijken
Der droomen, en weer is het hart bereid

Tot slavernij! Ach, paarlenmoeren lucht!
De weereld is zoo schoon waarvan wij droomen
(Jan van Nijlen, Geheimschrift, blz. 13)

 

'Ik droom zo zelden van je, omdat je niet droomt van wat je begeert,'
schreef Flaubert aan zijn minnares Louise Crolet op 4 september 1852.
Of dit zo is waag ik te betwijfelen, maar ik weet het niet zeker,
aangezien ik door slapeloosheid niet eens aan dromen toekom.
(L.H. Wiener, Shanghai massage, blz. 18)

 

Ik houd niet van dromen,
ik heb altijd het idee dat ik bedonderd word.
(A.L. Snijders, Doelloos kijken, blz. 140)

Dronken

O,o,
wat ben ik
diep gezonken
lazarus
en ook nog
dronken
(Ischa Meijer, De dikke man voor altijd, blz. 207, Maatschappelijke verplichtingen)

 

Zodra de roes is uitgeslapen, komen de zorgen in versterkte mate terug.
(Erasmus, Geciteerd door A. v.d. Glind,
Erasmus, Europeaan, humanist, christen, blz. 29)

 

 

Maarten nam een slok en probeerde zich, rondkijkend, te concentreren.
hij had te snel gedronken, waardoor zijn omgeving voortdurend van hem wegzwom
en weer teruggehaald moest worden.
(J.J. Voskuil, Het A.P. Beerta-Instituut. Het Bureau 4, blz. 145)

 

Ik vind de opbouw van een dronkenschap nog wel heel aangenaam,
maar ik krijg een steeds grotere weerzin tegen de afbraak ervan.
(L.H. Wiener, Fallen leaves, 11-02-1985, blz. 138)

Drop

Voordat hij onder het dekbed glijdt om weer wat te slapen
zegt hij half mompelend dat hij een nieuw soort drop op de markt gaat brengen.
'Weet je hoe ik die noem, Connie? Dronder.
Dan kom jij straks bij de drogist: "
Wat zal het zijn, mevrouw Palmen, drop of dronder?"
"Een pondje drop en een pondje dronder, drogist." Zeg jij dan.
Snap je?'
(Connie Palmen, I.M., blz. 226)


Dubbeltjes

Wie voor een dubbeltje geboren is kan raar rollen
(VN, Terzijde, 09-05-98)

Duitsers

Een Duitser is tot grote dingen in staat,
maar het is onwaarschijnlijk dat hij ze ook doet:
want hij gehoorzaamt waar hij maar kan,
(Friedrich Nietzsche, Morgenrood, blz. 160, houding der Duisters tegenover de moraal)


Duivel

Gezegend de Voorzienigheid die iedereen zijn speelgoed heeft gegeven,
de pop aan het kind, het kind aan de vrouw, de vrouw aan de man,
en de man aan de duivel!
(Victor Hugo, Zelf gezien, blz. 8, 1 januari 1832)

Duiven

Duiven zijn de ratten van de lucht, zegt mevrouw Gigenpack.
Ze moeten er zijn. Ze mogen er zijn. Maar niet met zoveel.
(Nelleke Noordervliet, Mevrouw Gigengack Goed geboekt 1998, blz. 87)

 

Er vliegt een duif tegen het raam van mijn kamer.
Zo hard, dat hij als een baksteen naar beneden valt. De ruit is besmeurd.
Of de vogel ooit nog zal vliegen, kan ik niet zien.
Waarom hij naar binnen wilde, geen idee.
(Joost Heyink, Proefverlof, blz. 66)


Durf

Ik durf eigenlijk niet, maar ik ga toch,
want ik durf ook niet niét te durven.
(A.L. Snijders, Heimelijke vreugde 2, blz. 207)

Terug naar de eerste pagina /homepage
Citaten zoeken op trefwoord
Overzicht van trefwoorden
Citaten zoeken op auteur
Overzicht van auteurs
Overzicht van bibliografieën
Andere interessante internet-bladzijden

 


 

Vanaf 17-10-1998

 

 


 

©2024 Mats Beek, Veenendaal

Schrijf Webmaster